Margriet Breet

Margriet Breet
op weg naar een nieuw boek...

10 april 2011

WEG

Ik moet hier weg. Weg van dit blog, terug naar normaal. Het voelt als scheuren, dwars doormidden, alsof ik van één geheel twee helften word. Daar zit ik dan, en ik vraag me af wie ik eigenlijk ben, wat ik hier doe en daar dan deed, en welke helft van mij wáár is, en waarom en hoe lang dat nog duurt en, en, en, en...
Ik ben een ongelooflijke tante tuttebel in afscheid nemen. Ik doe het heus, dat kan niet anders, en ik probeer altijd weer stoer te kijken, maar het huilen in mijn hart, wat in stilte gebeurt en waar geen zakdoeken voor zijn, dat duurt en duurt soms zo eindeloos lang. Eigenlijk ben ik gewoon een sentimentele doos. Ik kan me er voor verontschuldigen, maar ach, wat heeft dat voor zin. Ik ben zoals ik ben en als ik op een doos lijk, dan lijk ik maar op een doos.
Enfin.
Dit is dus een reisblog, maar ik ben niet meer op reis.
Ik ben thuis, in Harderwijk, met dezelfde voeten die ik had als in Bali, dezelfde mond, dezelfde haren, dezelfde ogen, alles hetzelfde. En toch is alles anders, ben ík anders, is de wereld anders.
Ik schreef het thuis al aan de Kale Man, op een kaartje dat ik voor hem achterliet op bed: 'als ik thuis ben ben ik een andere vrouw.'
En god, wat is dat waar. Alles is anders. Wat het nut is en waarom, en waar het allemaal op uit draait, weet ik niet. De wereld is zo groot en ik ben zo klein, maar groot en vrouws genoeg om op die grote, ronde wereld rond te lopen. Te leven, beleven, te genieten en te huilen, groter te groeien en te leren. Ook hier, in Nederland.
In Harderwijk.
In huis.
Op mijn stoel.
Aan tafel.
Voor mijn computer.
In mijn hoofd.
In mijn hart.
Overal.
Dag lieve mensen die mee hebben gelezen. Bedankt voor al jullie reacties en voor het meeleven. Hoop jullie terug te zien op 'lamaarlekkereffewaaien.'
Kus!

9 april 2011

eerst lezen, dan pas praten

Een afstand van pak 'm beet 16000 kilometer is met een vliegtuig in slechts 16 uur te behappen. Mijn geest echter doet er heel wat langer over. Ik heb het gevoel nog steeds niet helemaal terug te zijn. Ik dwaal af zodra het kan, moet moeite doen hier te zijn, bij de was, boodschappen, mensen, dingen. Zodra het kan vlucht ik in herinneringen, ruik ik de geur weer, verlang ik naar de warmte, de bloemen, de sfeer, de droom. De overgang is zo groot, zo veel groter dan ik dacht en zoveel groter dan ik wilde.
   Als mensen me vragen hoe ik het heb gehad leg ik uit hoe het is geweest, maar woorden dekken de lading niet van wat het was. Had me gelezen, denk ik als ik zo'n vraag krijg. Had me dan gelezen, verdorie, dan weet je hoe ik het heb gehad. Daar staat wat Bali was voor mij, daar staan de dingen die ik meedraag in mijn hart, daar staan dingen in die ik niet in een half uurtje uit kan leggen. Elke keer als ik vertel hoe het was en wat ik gedaan heb, praat ik het een stukje dood. En dat kan ik niet gebruiken. Het moet levend blijven, want er moet nog een boek van komen.
   Ik heb vandaag alles uitgeprint wat ik heb geschreven op mijn reisblog. Ik neem het mee naar huis en als er dan bezoek voor me komt, zal ik het ze geven.
   'Lees me,' zeg ik dan, 'eerst lezen en dan pas praten. Ik heb het geschreven met mijn ziel en met passie en dat heb ik potjandorie niet voor niets gedaan!'

6 april 2011

heen is terug en andersom

Dreamland


Lovina

Sanur

Ubud
de weg naar de Git-Git waterval

Dreamland.
Een dun reepje strand met rotsen en een blauwe zee die woest z’n witte golven over het strand uitspuugt. Alsof ie voortdurend iets verkeerds heeft gegeten en alsmaar misselijk blijft, dag in, dag uit, maanden, jaren, eeuwenlang. Als het vloed is, kotst ie z’n golven ongegeneerd tegen de rotsen aan en als het eb is trekt hij zich terug. Liefst neemt ie je dan mee naar zijn domein, trekt hij aan je benen, doet hij zijn best je uit je evenwicht te halen. Als je niet met beide benen op de grond staat ben je de klos en ga je mee in de kolkende kracht van het water, schuur je met je lijf over het zand en word je op het strand gesmeten met zó veel zand in je bikini dat je er twee zandkastelen van zou kunnen maken.
   Dromen heb ik er niet gedaan. Wel heb ik, liggend op m’n sarong, naar het water gestaard en naar de golven geluisterd, een lievelingsbezigheid van me. Ik kan het goed en lang, want ik hou van de zee. Ik hou van dat oneindige, van het altijd maar doorgaan zonder dat de mens er invloed op uit kan uitoefenen. De zee doet wat ie wil en niemand, maar dan ook echt niemand, is zijn baas. We kunnen duinen maken, waterkeringen bouwen of mangrovebossen aanleggen, maar als de zee eenmaal besloten heeft zijn territorium te verleggen naar het land, dan doet ie dat, dan is er geen houden meer aan.
   De zee is als Bali. Ook Bali heeft me overspoeld. Er was geen houden meer aan. Ik ben volledig kopje onder gegaan in de diepte, er zijn momenten geweest dat ik naar adem heb gesnakt, dat het voelde alsof ik aan het verdrinken was, dat ik spartelde en pufte, niet wetende hoe het nu toch verder moest. Daar tegenover staan de momenten dat ik als vanzelf door het water gleed, zonder moeite, met energie voor nog wel dertig dagen meer.
   Hier, in Dreamland, is het alsof ik op de rand van de zee zit, mijn benen nog in het water, de rest er al uit. Ik moet er uit, en nee, ik heb geen zin. Ik zit zo zalig, van mij mag dit nog dagen duren. Toch heeft de zon me al voor de helft opgedroogd, het proces is al in gang gezet. Ik moet er uit, ik moet hier weg, ik heb een ticket en ik vlieg morgen om 20 uur weer terug naar Nederland. Ik zucht en zucht, maar de tijd tikt door.
   Na een middag die veel te snel gaat, stap ik achterop de scooter bij Pedro die me veilig door het waanzinnige en drukke verkeer loodst. We eten, kletsen, lachen, maken grapjes, en dan sta ik opeens weer voor de deur van mijn logeeradres.
  
‘Do I see you tonight?’ vraagt hij me.
   ‘Don’t know,’ zeg ik, ‘I’ve got to do some shopping. Need some presents, for home.
I’ll call you, okay?’
Pedro vindt het okee, de schat, en ik stap naar binnen. Ik spring in het zwembad en boen het zand van me af. Het zit werkelijk overal. Daarna plof ik op de bank en luister ik naar de prachtige pianomuziek die uit de studeerkamer komt. Hier, in dit huis, wordt gewerkt aan de toekomst, worden dromen waar gemaakt, wordt er geboren en geleefd. Ik ben zo ongelooflijk dankbaar dat ik vanuit hier mijn reis door Bali mag afsluiten, hier, bij deze lieve mensen, en niet vanuit een stom hotel en een jachtig gevoel, o, men, wat ben ik toch een bofkont, en wat besef ik dat maar al te goed.
   Van drinken met Pedro komt niets meer deze avond. Ik mag oppassen op een lief klein schattig babytje, er wordt gekookt, we eten, ik heb contact met thuis, we zwemmen en gaan nog even de jacuzzi in met een fijn glas wijn er bij. Voor ik het weet, is het half twee en is er nog maar een klein stukje nacht over.
  
Om half acht gaat de wekker. Ik wil er vroeg uit, heb nog zoveel te doen vandaag.  Niet alleen die boodschappen, maar iets groters, iets diepers. Ik moet zorgen dat ik op ga staan van de rand van de zee, dat ik me laat drogen aan de zon, dat ik de cirkel sluit zodat ik aan het eind van de dag als een geheel dat vliegtuig in kan. Het gaat me lukken, dat weet ik zeker, maar makkelijk is anders.
   'Doe het net als ik,' hoor ik opeens.
Ik kijk en zie de zee in mij.
   'Maar hóe dan,' vraag ik vertwijfeld.
   'Als ik ergens weg ga, kom ik aan de andere kant weer terug. Het is hetzelfde,lieve Margriet. Ergens van weggaan is hetzelfde als ergens anders aankomen. Afscheid nemen is hallo zeggen.'
   'Maar ik kan dat niet. Ik wil het niet. Nog niet.'
   'Maak er dan geen punt van, maar een komma.'
En met die wijze woorden trekt hij zich net zo snel terug als dat hij kwam.
Hij trekt niet aan me, sleurt me niet mee, maar laat me de vaste bodem onder mijn voeten voelen. Ik wankel niet, ik struikel niet, ik donder niet om, ga niet kopje onder.
   Ik sta.
   Ik sta midden in de cirkel van het leven, de cirkel die gevuld is met Bali, Ketut, David en Pedro, met de geuren, de hotels, alles en alles en alles.
Ja.
Ik ga terug.
En hóe!! 



5 april 2011

CIRKEL

Ik loop op het strand. Een ander strand op een weer ander plekje van dit betoverende land. Het is gewoon zand, zoals ik het ken van Nederland. Maar dat is dan ook het enige wat er bekend aan is, want de rest is anders. Aan de overkant zie ik bergen met een steile, bleek gekleurde rotsrand. Ze doemen groot en donker op. Er hangen wat wolken boven, maar de punt komt er doorheen, alsof er een grote witte wollen kraag om hun keel heen hangt.  
   Ook op dit strand zijn er weer mensen die me meekletsen naar hun winketje met sarongs, jurken en t-shirts. Het lijkt allemaal wat minder troosteloos dan in Lovina. Ik koop een jurkje, was toch al van plan er één te kopen, nog een paar sjaaltjes, veel te duur weer geloof ik, maar het kan me niet zoveel schelen. Het jurkje hou ik aan, en het kan me ook niet schelen dat je m’n ondergoed er doorheen ziet. Niets kan me meer schelen, alles komt zoals het komt en alles gaat zoals het gaat.
    Ik loop langs de achterkant van een sjiek hotel waar toeristen in allerlei soorten en maten op stretchers liggen te bakken. Sommigen zijn al erg bruin. Het is mij nog niet gelukt bruin te worden, maar zelfs dat kan me niet schelen. Dan maar niet bruin, dan maar gewoon weer met mijn melkflessenbenen terug straks.
Terug.
Het echoot door mijn hoofd. Te-rug, woensdag moet ik terug. Het is nog maar2 weken geleden dat ik dacht: heen, ik moet erheen, ik moet weg van mijn lieve dierbaren en mijn eigen fijne Harderwijk, ik kan dat niet, ik durf het niet, ik red het nooit daar in dat verre land. Twee weken geleden. En moet je me nu horen. Ik heb het over te-rug en ik wil eigenlijk helemaal nog niet. Natuurlijk wil ik mijn lieverds weer zien, allemaal, maar terug naar Nederland betekent ook dat ik niet meer zelf kan verzinnen wat ik ga doen, dan zijn er weer plichten en is er een agenda die bepaalt waar het tijd voor is. Koken, boodschappen doen, de was, ik sta er nog zo ver vandaan. Zestien en een half uur vliegen, ik weet niet hoeveel duizend kilometer weg. Letterlijk, maar ook figuurlijk. Zo ver weg van iedereen ben ik nog nooit geweest. Het is alsof ik me in een droomland begeef, ver weg van alles wat normaal is en van wat ik ken.
   Ik kijk naar het zand en zie schelpen. Verrukt buk ik en raap ik ze op. Ze zijn zo mooi, zo klein, zo glad. Ik leg ze op mijn slipper en kan niet stoppen met oprapen. Deze wil ik hebben, deze ook, o, en die dan, ik wil ze hebben, allemaal. Ik ga ze wassen en meenemen, die kunnen er ook nog wel bij.
Opeens komt er een jongen naar me toe die me een prachtig witte schelp in mijn handen drukt. Hij vertelt me dat ik morgenochtend betere kan vinden, als ik dat wil, rond 8 uur, als het vloed is. Ik wacht op de tekst of ik wat wil kopen of een een driver nodig heb of watdan ook, maar dat komt niet. In plaats daarvan begint hij een verhaal te vertellen, in perfect Engels. Hij kijkt open en straalt, hij zegt dat hij met maar één ding bezig is, en dat is met het waarmaken van zijn droom. Hij vertelt dat hij er voor moest weglopen van zijn huis, van zijn familie, dat hij risico’s heeft genomen, maar dat hij daar geen moment spijt van heeft gehad. Dat hij voelde dat hij zijn hart achterna moest gaan, dat hij zich vrij wilde voelen en dat hij langzaam maar zeker zijn doel aan het bereiken is. Dat hij zich ontworstelt heeft van tradities en gewoonten, verwachtingen en wensen van anderen, dat hij voor zichzelf is gegaan, dat hij gelukkig is en dat hij zich sterk voelt. Hij klinkt zo vreselijk spiritueel en sterk, deze jongen, hij zegt echt heel bijzondere dingen. Het is een jongen van slechts 30, maar ik weet zeker dat er een wijze oude geest in hem schuilt.
   Ik weet niet meer hoe ik kijken moet. Mijn mond hangt ver open van verbazing. Hoe is het mogelijk, denk ik, hoe is het in vredesnaam mogelijk dat deze jongen me dit vertelt. Juist dit, juist wat ik David, van Lovina, de zanger met z’n stem van glas, duidelijk heb geprobeerd te maken. Bijna letterlijk herhaalt deze jongen m’n woorden, zomaar. Het lijkt alsof ik in een film zit die geschreven is door een verdraaid goede scenarist. Iemand met verstand van zaken, iemand die geen genoegen neemt met rafelrandjes, maar langzamerhand naar een cirkel toewerkt. Een cirkel, geen begin, geen eind, een ruimte erin en een ruimte er buiten, het begin raakt het eind en andersom.
   ‘Waarom vertel je me dit eigenlijk?’ vraag ik.
De jongen valt stil, krabt op zijn hoofd.
  
‘I don’t know,’ zegt hij verbaasd. ‘I’ve never done this before. I do not know your name. My name is Pedro. What’s yours?’
   ‘Margriet.’
   ‘Do you have time, Margriet?’
   ‘Yes, I've got time. time is everywhere.’
   ‘Than we can sit down and chill.’
  
‘Why not,’ zeg ik en plof op het strand. Het is vochtig, maar het scheelt me niets.
   ‘Do you wanna hear the rest of my story?’
   ‘Yes, please,’ zeg ik.
Hij vertelt en vertelt, met overgave, met zoveel levenslust en humor dat ik aan zijn lippen hang.
  
‘So, that was my story,’ zegt hij, ‘I’m writing my own story.  And yours, what’s your story?’
   ‘I’m a writer,’ zeg ik.
Hij valt helemaal stil.
   ‘Really?’ vraagt hij. ‘You’re not joking?’
Ik verzeker hem dat ik geen grapje maak en dan vertel ik hem dat ie als geroepen komt, dat ik zo gedesillusioneerd was geraakt door alles wat ik heb gezien, maar dat hij voor mij het voorbeeld is van hoe het óók kan, dat de wereld nog niet verloren is en dat er heus mensen zijn die met lef en vertrouwen ongeplaveide wegen durven te bewandelen, ook al lijkt de situatie nog zo uitzichtloos. Als ik klaar ben met vertellen zijn we er beiden stil van. Een diepe zucht. We staan op, beginnen te lopen.
Ik vraag hem hoe ik terug moet, want ik weet de weg niet, heb me gewoon af laten zitten met een scooterdriver die ik, hoe kan het ook anders, ergens op straat heb opgepikt. Hij zegt dat ie wel een stukje met me meeloopt .
  
‘What are you doing tomorrow?’ vraagt hij.
   ‘I don’t have a plan, I just go with the flow,’ zeg ik.
   ‘I want to bring you to Dreamland,’ zegt hij.
En weer valt mijn mond open, ik moet mezelf echt even in m’n armen knijpen om te checken of het allemaal wel waar is.
En.
Dus.
So.
Well.|
Ja, het is waar.
Morgen word ik om 10 uur opgehaald, met een scooter, door iemand die me naar een adembenemend stukje land brengt waar ook Eat, Pray and Love is opgenomen. Een plek met wilde woeste golven en kliffen.
Dreamland, ik wist niet eens dat ze dat hier hadden.
En ik dacht nog wel dat ik klaar was hier, dat alles nu zo’n beetje rond was. Man, wie is de scenarist van dit geheel? Ik wil ‘m onmiddellijk spreken, ik vind het te gek wat hier gebeurt. Wat een contrasten, wat een synchroniteit, wat is het hier een zalige cirkel vol verrassingen…

PS: ‘Morgen’ is voor jullie vandaag. Ik schrijf dit om 1 uur ’s nachts, dus voor mij ligt Dreamland slechts een kort nachtje verwijderd. J

4 april 2011

180 GRADEN

  ‘Ik ben benieuwd wat je hierover op je blog schrijft,’ grijnsde hij met een handdoek om zijn middel.
   ‘Ik ook,’ zei ik, en trok het jurkje aan dat ik zo lang even mocht lenen.
   ‘Zal wel een heel ander stukje worden dan gisteren.’
   ‘Heb je dat gelezen?’ vroeg ik verwonderd.
   ‘Zeker. Ik dacht, dat moet eens even helemaal veranderen. En morgen kom je naar ons en je logeert hier tot je weggaat. Niet zeiken en verlegen doen, gewoon dóen, muts.’
In de taxi, op de terugweg, naar m’n hotel, liet ik de dag nog eens de revue passeren. Het was begonnen met een kraambezoek bij vrienden. Nederlandse vrienden met een prachtig kindje en een nóg mooier bevallingsverhaal, zo mooi verteld dat er tranen van kwamen bij mij. Daarna was het gewoon zalig gezellig en skypte ik met mijn aller-aller-allerliefste oude vriend die zomaar begon te huilen toen ie me bij zijn zoon achter de computer zag.
   ‘Nu komt het weer goed met je, hè,’ snufte hij, ‘en luister eens, je blijft daar, hoor, je blijft daar logeren. Jij gaat niet meer terug naar dat stinkhotel.’
Ik zei dat me dat inderdaad al was aangeboden, maar dat ik nog niet wist of ik er gebruik van ging maken.
   ‘Als jij daar niet blijft, ga ik er ook nooit naar toe,’ waarschuwde hij mij. Ik zei hem dat dat chantage was, en we lachten en kletsten en gaven elkaar kushandjes en toen zwaaiden we elkaar gedag. Rond een uur of vijf wilde ik wel weer weggaan, maar daar was geen sprake van want ik moest mee naar de buurman die een barbecue gaf.
  
Ik stelde me daar keurig aan iedereen voor en vanaf toen werd het leven honderdtachtig graden anders. Zo zit je nog te midden van de armoe en plukken ze je haast de kleren van het lijf, en zo zit je te midden van mensen die verschrikkelijk veel van alles hebben en met hun leven kunnen doen wat ze willen. Die een zwembad in het midden van hun huis bouwen, personeel hebben en prachtige kunst aan de muur kunnen hangen. Ik dacht aan m’n stukje van gisteren, waarin ik schreef dat het leven me  zou geven wat ik nodig had. Ik vond het zo mooi opeens, want ik besefte dat de spiegel gedraaid werd, dat ik alle uitersten te zien zou krijgen in deze twee weken. En ik dacht nog wel dat ik klaar was met ervaren!
   ‘Wat ben je stil,’ zei de buurman bezorgd, ‘gaat het wel goed met je?’
   ‘Ja,’ zei ik, ‘het gaat heel goed met me. Ik moet alleen even omschakelen, dat is alles.’
En toen was er zalig eten wat ik zomaar durfde te pakken. Ik moest me echt beheersen en niet te veel van alles nemen, want ik had de laatste 2 dagen nauwelijks iets gehad, dus de buik was nogal van streek. Er was wijn, er was een band met twee gitaristen en een zangeres, er was dat zwembad in het midden van de kamer waar de regen in viel, en ik ook, uiteindelijk. Zeikie-deikie nat en een heel klein beetje drinkie-drankie-dronken zat ik opeens in een hele warme jacuzzi en wisselde dat af met sprongen in een verkwikkend zwembad.
Nog wat later kwam er een taxi die me voor het laatst naar m’n stinkie-stankie-stonkie-hotel bracht.
En nu, na een nachtje slapen zit ik in de lobby dit stukje te schrijven. Nog even internet bestellen 
zometeen om dit bericht te kunnen plaatsen en dan ga ik mijn rugzak pakken.
Ik verhuis naar de andere kant van het leven.
Proost!

3 april 2011

GEBARSTEN

En dan weet ik het niet meer.  Ik heb het verhaal, ik ben er vol van, maar kan de draai niet vinden om er meteen mee aan de slag te gaan. De dag staat in het teken van het naderende afscheid, er wordt alweer een klein feestje georganiseerd voor me, omdat ik wegga. Als dat de gewoonte is, kunnen ze elke dag wel een feest geven, want er is altijd wel iemand die weggaat en er zullen altijd nieuwe mensen komen, zoals de golven altijd maar weer komen en gaan. Een never ending story. Het voelt zo raar, alles, ik, ik kan niet goed eten, heb buikpijn, voel me alsof er barsten in me zitten. De eerste euforie is weg, het leven hier begint me toe te slaan.
   Ik ben zo’n beetje de hele dag met de mensen van het strand, laat me overhalen van iedereen iets te kopen, veel te duur, maar dan ben ik er tenminste van af. Ik vraag David of hij me naar een pinautomaat kan brengen, met de scooter. Als we terugkomen zijn dezelfde mensen er nog steeds. Niets gebeurd, niets verkocht, niets gedaan. Gehangen op de bank, een kind slaapt, haar moeder aait haar over haar haar. Ze zeggen dat ze aan het werk zijn, maar wat ze eigenlijk doen is wachten. Wachten in een hutje, op mensen die voor een habbekrats iets van hen willen kopen. Ze vallen in slaap op een houten bank, tegen elkaar aan, eten rijst met hun vingers en zien lijdzaam toe dat de zaken zo slecht gaan. Geen toeristen, geen geld, zo simpel is het. Ik krijg bananen, de vrouwen maken grapjes, over de bananen natuurlijk, want wij vrouwen zijn  overal hetzelfde. De omgeving verschilt, de gebruiken, de leefomstandigheden, maar humor en muziek lijken wel universeel.
   En dan gebeurt het. Ze willen ineens ook nog iets van míj hebben. M’n kleren, een t-shirt, iets anders. Ik heb al zoveel gegeven, ik heb van iedereen gekocht, en toch is het niet genoeg. Ik breek, ik word duizend stukjes, ik ben ineens zo moe, alle schittering valt weg. Ik weet ineens dat ik hier niet die speciale Margriet ben die misschien zo lief en leuk en aardig is, maar dat ik business ben, een extra pak rijst, een pakje sigaretten, misschien een dagje vrij.
Ik sleep me die avond door de afscheidsparty heen, neem David apart en leg hem in alle ernst uit dat ie weg kan lopen uit z’n strandgevangenis, dat ie in zichzelf kan geloven als hij dat echt wil. Dat hij mogelijkheden heeft om anders te worden dan de mensen hier. Minder lijdzaam, maar daadkrachtiger, op wat voor gebied dan ook. Hij is anders dan de anderen, hij zeurt niet om geld, hij hangt niet aan je arm, hij is, hij is, hij heeft nog een toekomst. Tranen in zijn ogen, misschien van teveel wodka, misschien ook van angst.
   ‘Natuurlijk ben je bang,’ zeg ik, ‘dat is normaal. Iederéén is bang voor grote stappen. Maar als je stil blijft staan, gebeurt er niets.
Probeer het. Just try to make the difference.’
   ‘You say what I’ve got to do,’ huilt hij.
   ‘No,’ zeg ik, ‘I can’t. You’ve got to find your own answers. We’ve all got to do that.’
En dan ga ik slapen. Misschien dat de slaap me een beetje kan lijmen.
   De volgende dag pak ik mijn spullen in. Ik ontbijt, zwem een paar baantjes op en neer en dan zeg ik de mensen van het strand gedag. Het eerste wat ze vragen is of ik het t-shirt mee heb genomen voor ze. Nee, zeg ik, en geef ze de tube body-lotion die ik van m’n zus heb gekregen.
   'Do you want to go with the boat, ma'am?' vraagt de oude man me voor de achtentachtigste keer.
   'No. I'm leaving today. Came to say goodbye to you.'
David staat er ook. Ik vraag of hij mijn woorden nog weet.
   'What did you say to me?'
   'Don't you remember? From making the difference.'
   'Please say it again.'
   'No,' zeg ik, 'I don't want to repeat it. I thought it was important, but when you don't know it anymore, then it's your problem.' Ik sla m'n armen om hem heen, geef hem een kus en dan ga ik. Ik draai me niet meer om.
Ik ben zo moe dat ik het liefst in slaap val in de taxi die me naar Sanur gaat brengen, maar dat gaat niet want er zit een gids bij die Nederlands kan praten en me alles weer van voren af aan wil uitleggen. Ik zie in zijn ogen dat ie me geweldig vindt, ik krijg zijn nummer, want hij woont in Sanur en als er iets is of als ik vervoer nodig heb, mag ik hem wel bellen. Ik stop het kaartje in mijn portemonnee en bedenk dat dat het eerste is wat ik weg ga gooien zometeen. Hij zet me af bij het hotel, waar het druk en lawaaierig is, waar de muziek over het zwembad heen schalt, waar dikke witte mensen liggen te bakken in de bloedhete zon. Op mijn kamer springen de musquito’s me tegemoet en de wc trekt niet door. Gelaten laat ik me op bed vallen. Ik wil wel huilen, maar kan het niet. In plaats daarvan zucht ik en probeer ik kracht te halen uit de gedachte dat ik waarschijnlijk krijg wat ik nodig heb.

2 april 2011

(Ei)Land in zicht

‘Finished,’ zei Putu na twee uurtjes varen op een behoorlijk wilde zee. Ik zuchtte, want ik had nog maar drie, vier dolfijnen gezien. Hij zette de motor op hard en koerste onverrichterzake op het strand af. Eenmaal weer aan vaste wal nam ik een ontbijtje met roerei. Precies, roerei, van dat kastje met dat fornuis, ja. Tijdens het eten bedacht ik dat het een prima dag was om nu eindelijk eens aan het boek te gaan werken. Ik haalde mijn computertje van m’n kamer en installeerde me aan een tafel in het restaurant. Ik had de dag ervoor een verlengsnoer geregeld, zodat ik de hele tijd via stroom kon werken. Het computertje dat ik mee heb is een geweldig ding, daar niet van, maar op de accu kan ik amper anderhalf uur werken en dan is het gebeurd.
Goed.
Ik opende een nieuw document en keek naar het witte scherm. Ik keek en keek, maar kreeg geen letter op het scherm. Hoe in vredesnaam verwerk ik al m’n volwassen ervaringen in een kinderboek, dacht ik. Ik deed een potje spider solitaire en nog één en nog één en misschien daarna nog wel één of twee of drie, vier, acht, zestien. Brainstormen, Margrietje,je moet gewoon opnieuw gaan brainstormen, zei ik zachtjes tegen mezelf. Niet blijven hangen in wat je al hebt, maar opnieuw bedenken. Begin met diegene die het makkelijkst te grijpen is, die het dichtst onder de oppervlakte ligt. Gebruik wat je al hebt en ga van daaruit verder. Het mag. Je mag alles pakken wat je vindt, daarom ben je hier.
Dus.
Nou.
Poe.
Zucht.
Dat zou dus betekenen dat ik Ketut moest pakken, want die lag vlak onder mijn huid, of ik dat nou wilde of niet.. .Voorzichtig legde ik hem op de operatietafel, deed snel nog een paar potjes solitaire en bekeek ‘m argwanend maar toch wel nieuwsgierig vanuit m'n ooghoeken. In  gedachten deed ik een schietgebedje voor wat moed, want dat had ik heel hard nodig. Ik wist immers maar nooit wat ik tegen zou komen en al helemaal niet hoe ik daar op zou reageren.
    Als eerste veranderde ik zijn naam. Dat moest, dat was noodzakelijk, anders was hij onwerkbaar voor me. Hij protesteerde niet en liet zich gewillig verder fileren. Zijn haar, z’n ogen, de hele buitenkant nam ik onderhanden en toen moest ik langzaam naar binnen, in z’n gedachten zien te kruipen. Een schizofrene bezigheid, want kruipen in iemand anders, is net zoiets als kruipen in onontdekte delen van jezelf. Doodeng, want wat gaat er gebeuren als iets te dichtbij komt, wat als de rem weg is, wat als, wat als, wat als. Gelukkig was mijn patiënt minder in paniek dan ik. Hij liet gedienstig toe dat ik ‘m veranderde, wat ik bijzonder fideel van ‘m vond.
   Van de Ketut van Ubud veranderde hij beetje bij beetje in een jongen die woont op het geheime dolfijneneiland. Ik speurde naar zijn oorsprong, nam ‘m en passant zijn moeder af, gaf ‘m gedachten, gedragingen, verlangens en dromen, een paar moeilijke trekjes, een hart.
   ‘Geef me een beetje van David erbij,’ zei hij opeens. Ik schrok me dood, wist niet dat hij al kon praten.
   ‘Wat wil je van ‘m hebben, dan?' vroeg ik.
   ‘Z’n stem van glas.’
   ‘Is goed,’ zei ik, en daarna vroeg ik ‘m z’n mond te houden omdat ik nog steeds bezig was. Ik probeerde uit te vinden hoe hij praatte, wát hij zei en waarom, en waarom speciaal zó en gaf hem uiteindelijk eigenschappen mee waar hij de rest van zijn leven verder mee moest. Zodra hij klaar was, parkeerde ik hem in een hoekje en vroeg hem of hij me kon helpen.

   'Er moet een meisje bij je komen,' zei ik. 'Heb je voorkeur voor iets?'
   'Ze moet op jou lijken.'
   'No way. Dat gaat dus niet gebeuren.'
   'Dan werk ik niet meer mee,' zei hij, en hij vervaagde waar ik bij stond.

  'Goed dan,' riep ik in paniek.
Hij kwam meteen terug en toverde een grote lach op zijn mond.
  'Wat moet er van me in?' vroeg ik zuchtend.
   'Het vrolijke. En het stoere. En als je toevallig doortastend bent, mag dat er ook wel in.'
   'Genoeg,' zei ik, en keek of ie al stevig genoeg verankerd was, voordat ie weer wenste te verdwijnen.

   'Nu is je eiland aan de beurt,’ zei ik
   'Geef me in ieder geval een magische waterval,’ zei hij. ‘En een paar dolfijnen. En een hond, een paar kippen en een magere kat, een steiger, bootjes, een motortje en warm weer. En o ja, bloemen, die wil ik ook. En een huis met een dak tegen de regen.
   ‘Hoe lang is het varen naar je eiland?’ vroeg ik.
   ‘Drie dagen,’ zei hij, ‘en er is altijd iemand onderweg.’
   ‘Wonen er ook mensen?’
   ‘Ja.’
   ‘Wie dan?’
   ‘M’n vader in ieder geval.’
   ‘Maar die is veel onderweg,’ zei ik meteen.
   ‘Nietes,’ schrok hij, ‘als je dat doet, dan moet je me mijn moeder terug geven.’
   ‘Dat kan niet meer,’ zei ik onvermurwbaar. "Weg is weg. Hebben jullie ook winkels daar?’
   ‘Nee. We hebben alles wat we nodig hebben. En hebben we iets niet, dan krijgen we het van een ander en daar doen we dan later iets voor terug.’
   ‘Onhandig,’ zei ik en ik wilde het al deleten. Hij legde zijn hand op de mijne en hield me tegen.    
   ‘Probeer het,’ zei hij, ‘je kunt altijd nog veranderen.’
En zo discussieerden we verder over het eiland.
Aan het eind van de dag rekte ik me uit en was ik kapot.
Maar!
Alles was bedacht, het verhaal was duidelijk. Het zou nooit in één boek passen en misschien had ik wel een volwassen versie nodig ook.
Ik zuchtte en sloot mijn computer af, borg ‘m op in mijn kamer, onder een kussen in een diepe la. Ik trok mijn bikini aan en trok een paar baantjes in het zwembad. Daarna rustte ik uit en dacht in een soort roes aan het  eiland van Soedian. Zijn eiland . Het eiland waar ik me de komende maand nog veel op zal begeven, samen met het meisje en nog vele anderen.

1 april 2011

Nog steeds niet gewoon

   ‘U was in Hotel Samplung, in Ubud. U was aan het ontbijten toen een aap uw broodje pakte, was het niet?’ Ik zat op een luxe strandstoel langs het zwembad uit te rusten van een dag hard werken aan het komende kinderboek en keek naar een meneer en mevrouw van rond de 70 die voorzichtig het water in gleden. De vrouw keek me verbaasd aan, terwijl haar man op ontdekkingstocht door het zwembad ging en zich verbaasde over de stenen barkrukken die in het water stonden zodat je in het water  aan de bar kon zitten.   
   ‘Ik was daar ook,’ zei ik, dodelijk behoeftig om een praatje in het Nederlands. ‘Ik zat aan een tafel naast u toen het gebeurde. Ik vond het wel grappig.’
   ‘Nou, ik niet,’ zei ze, ‘ik ben doodsbang voor apen.’ Ze zwom naar het trappetje en ging op de onderste tree zitten. We begonnen een geanimeerd gesprek, ik plonste er ook maar bij, gezellie, en toen ze een paar baantjes wilde zwemmen, moest haar man het van haar overnemen.
   ‘Ga met Willem praten,’ zei ze, ‘Willem houdt van praten, dat vindt hij leuk. Willem, ga jij eens even praten met Margriet. Dat vind je leuk. Ze schrijft een boek.’
   Het eindigde ermee dat we samen aten in het restaurant naast ons hotel, wat ten eerste tien keer gezelliger was dan het onze en ten tweede ook nog eens fantastisch aan het strand lag.
   ‘Ga anders even met me mee het strand op,’ zei ik, nadat ik ze had verteld dat David zou gaan zingen. Ik had hem inmiddels al aan zien komen, prachtig gekleed in een mooie glimmende harembroek met kakiblouse en een gebatikt geval in zijn haar. Een plaatje! Hij was al begonnen met spelen en een vriend van hem, dikke Tom, die me de eerste dag al een hand had gegeven en gevraagd had of ikeen taxi-driver nodig had, roffelde mee op een djembé.
   ‘Lova, Lova, Lova, Lovina…’ zong David zacht en voorzichtig, duidelijk even verlegen met de situatie. Ik zuchtte, legde mijn kin in mijn hand, mijn ellebogen op de knieën. Ik vergat bijna adem te halen. Het klonk als een kado! Precies zoals ik de jongen in gedachten al in mijn boek had horen zingen. Nee, niet precies zo, maar mooier nog. Ik was verrukt en wilde dat ik het had kunnen opnemen.
   ‘You stay,’ zei David toen m'n twee meegebrachte bezoekers opstonden om te gaan.
‘There ’s some more people coming. We make camppire.’
   ‘Camppire?’ vroeg ik.
   ‘Pire. You know.’
   ‘O,’ zei ik, en ik schoot in de lach.
Was het even weer vergeten, dat van die V.
Er werden stoelen versjouwd uit het restaurant en op het strand neergezet. Twee  jonge mensen uit Utrecht logeerden in het hotel van het restaurant en zaten reeds op een lui lounge-ding.
   ‘Blijven jullie er ook bij?’ vroeg ik. Ze knikten, we stelden ons aan elkaar voor. Wat heerlijk, twee zulke leuke jonge spontane mensen te ontmoeten!
Daarna kwamen er nog twee Zweedse blonde jongens bij – ik had hun moeder kunnen zijn - en als laatste kwam ook Komo, de manager van het restaurant aanschuiven.
   ‘Alles goed?’ vroeg Komo terwijl hij zijn duim erbij opstak. (Hij spreekt een beetje Nederlands omdat hij een Nederlandse vrouw heeft die hier overigens prachtig en erg goed werk verricht met zwaar gehandicapte kinderen, alles op basis van giften en sponsors.  Help me onthouden dat ik het gironummer wil vermelden als ik eenmaal weer in Nederland ben. Alles helpt mee, zelfs als het kleine beetjes zijn.)
   En toen.
   Tja, toen.
   Toen stak iemand het vuur aan met petrol, wat onmiddellijk fikte als een tierelier en veel te warm was natuurlijk, maar dat hinderde eigenlijk ook weer niet, want we dronken de warmte weg met bier van Komo en daarna van iedereen, behalve van mij, schandalig, er was me steeds iemand voor die bestelde, maar misschien kwam dat ook wel omdat ik net iets minder snel dronk dan de jeugd, er waren zoete knispersigaretten, er was muziek, gezang, gelach, gerammel op de djembé, geneurie, genot, geruis van de golven, en bliksem in de donkere lucht met sterren die ik niet kende. We aten warme cassave -volgens mij kwam het van een barbecue af of zo (het smaakte als aardappel, maar dan veel droger), kroepoek en dronken nog meer bier. Als David zong klonk het als breekbaar glas, vooral in de hoogte, als Komo zong klonk het als hese krekels, Zweden kreeg van ons douze points, en ik deed niet echt mee, want voor ik er achter was welk liedje gezongen werd, was het al afgelopen. Het was een avond die wat mij betreft niet af hoefde te lopen en nog uren door mocht gaan.  
   Maar
toch.
   Toch verliet ik als tweede het toneel. Het was inmiddels half één, ik moest me de volgende dag weer om 6 uur melden op het strand. Terwijl ik terugliep en nog wat nagenoot, stak de wind op en begon het harder te rommelen en meer te lichten. Ik wilde eigenlijk nog even proberen te skypen met thuis, maar moest daar meer voor ondernemen dan ik had gedacht. Op mijn kamer werkte internet niet, dus wandelde ik met mijn computertje over het complex, eerst naar de receptie en daarna naarachteren, naar het restauarant. Terwijl ik dat deed, werd het opeens gekkenwerk in de lucht. De wind begon om me heen te waaien,hij raasde over straat, botste in het restaurant tegen een lessenaar met een grote glasplaat op die, precies toen ik er langs liep, keboem rengdeng in duizend stukken op de grond viel. Ik schrok me wezenloos en rende door naar achteren, waar ik wel internet had, maar niet genoeg licht. Er kwamen bewakers langs, ik scheet peertjes, want je mag hier eigenlijk alleen maar internetten van 8 tot 10.30 uur, en die peertjes scheet ik ook vanwege dat gevallen glas natuurlijk - straks dachten ze nog dat ik dat had gedaan - dus verstopte ik me achter een kastje. Het was het kastje waar het fornuis op stond waar ’s morgens roereieren worden gebakken voor een ieder die dat wil. En daar, onder een klein spotje achter dat kastje met fornuis, had ik contact met thuis.
Ik zei het toch, het is een vreemde wereld hier!



zwembad met op de achtergrond: de ZEE!!!

David

het gezapige oord

m'n tas aan de bootpaal