Margriet Breet

Margriet Breet
op weg naar een nieuw boek...

31 maart 2011

Dolphins

 ‘Good morning, wake up call for dolphins. Putu is waiting for you on the beach.’ Ik schiet overeind en kijk op mijn mobiel. Shit! 5.55 uur, ik heb nog 5 minuten. Ik schiet in een jurkje, grijp mijn fototoestel, denk er in de gauwigheid nog aan om 120.000 roepia in mijn jurkzak te proppen en ren over het stenen pad van het gezapige oord naar het strand. Bij het zwembad staat een groepje mensen met feloranje zwemvesten, en ik ben heel even bang dat ik me daar bij aan moet sluiten. Nee, denk ik dan, ik heb niet via het hotel afgesproken, dus ik moet het strand op, op zoek naar Putu. Alleen heb ik geen idee meer hoe m’n Putu er uit ziet, dus kijk ik zoekend rond tussen alles wat daar rondloopt.
   ‘Hello, good morning,’ hoor ik opeens en ik krijg een zwemvest in mijn handen gedrukt. Ik kijk nogal verdwaasd denk ik, want ik word meteen geholpen met het aantrekken van dat stomme ding. De rits is kapot, dus wordt het met wat touwtjes vastgeknoopt.
  ‘Do I have to wear this?’ vraag ik.
   ‘Ya,’ zegt de jongen die me vast heeft geknoopt.
   ‘Hmmm,’ grom ik.
‘Who are you? I thought I had an appointment with Putu today.’
   ‘I’m Davíd. Putu is getting the boat.
I come with you, if you like.’ Ik kijk naar David (spreek uit: Daviet) en zie een grappige jongen staan met twinkels in zijn ogen, een getatoeëerde streep op zijn kin, bij wijze van sik of zo, volgetekende armen met van alles en nog wat, zwarte haren en een piepklein staartje en één brok energie. Ik schat hem een jaar of, jee, ik weet niet hoe oud of jong ik hem moet schatten, ik weet het niet met die mensen hier, je ziet de leeftijd er niet echt aan af, maar als ik dan toch een indicatie moet geven dan gok ik dat ie een jaar of 20/25 is. En hij is prachtig!
   ‘Okay,’ zeg ik, en prijs mezelf gelukkiger dan al die andere oranje pinguïns in de andere bootjes. Verder wacht ik af. De bootjes zijn van hout, lang, smal en hoog, met aan de voor- en achterkant twee grote houten balken overdwars, waaraan in het verlengde van de boot drijvers zijn gemaakt.  Handige constructie, vind ik, ziet er lekker stabiel uit.
   Als de motor er aan hangt en er genoeg petrol in is ingeslagen, kunnen we gaan. Ik klim er in en bind mijn tas vast aan de paal die fier voorin staat. Putu zegt  ‘haaaai Margggggiet’ tegen me – is dat degene met wie ik gisteren gekletst heb? Ik weet het niet, maar het zal dan wel-  David duwt ons af, springt er bij in en dan wordt de motor gestart. Putu zit als een koning op zijn troon en bedient de motor met zijn voeten en een touw. Heel ingenieus allemaal.
   We varen weg van het vasteland, de zee op. De zee is rustig en ik geniet van een adembenemende zon die van achter de bergen opkomt.  In de verte zie ik Java opdoemen. Het bootje doorsnijdt de golven met een souplesse waar je u tegen zegt. Ik geniet ten volle, niet alleen van de zonsopgang, maar ook van de zwoele bries die waait, het deinen, de opgekrulde David en de sturende Putu. We kletsen en maken grapjes. Ik donder eigenwijs mijn stomme zwemvest uit, wat me onmiddellijk een sigaret oplevert van een David. Amper tien minuten onderweg, en nu al vrienden. We lachen, we varen, we voelen ons vrolijk, wij zijn zó’n leuk bootje dat we bekijks trekken van alle anderen die rondom ons heen varen.
  
‘I’m a little bit tired,’ vertelt David me. ‘Cause I had a party last night. Prom a priend. His birthday. We were singing and playing guitar. Do you play guitar?’
   ‘No. And I can’t sing. I can’t remember songtexts. But I like to hear music an guitarplaying.’
   ‘I’ve made a song myselp. It’s about the dolpins. It’s Indonesia language.
Not English.’
   ‘Nice,’ zeg ik en ik ben benieuwd wat hij dan over die dolfijnen zingt. Ik probeer het te weten te komen, maar hij wil er verder niets over zeggen.  Ik respecteer dat en speur over het water. Dan opeens geeft Putu gas. Hij speert door het water en scheurt naar waar de andere boten ook heen varen.  De opwinding is voelbaar, het hangt over het water als elektriciteit in een onweersbui. En dan zien we ze. Tien, twintig, dertig, ik weet niet hoeveel dolfijnen springen om de bootjes heen. Het zijn meerdere groepen. Het lijkt wel of ze een spel spelen met de bootjes. Dan zijn ze weer hier, dan weer daar, dan zwemmen ze weer naar een eind verderop. Soms zijn ze rustig en drijven ze gewoon een stukje mee, maar er zijn er ook bij die prachtige sprongen maken, naar onder en weer naar boven, kopje onder en hop, weer omhoog.
Iedereen lacht, probeert ze op de foto te krijgen of te filmen. Er zijn mensen bij die gillen, mensen die applaudisseren, mensen die naar elke dolfijn wijzen die ze maar zien. Ikzelf berg de camera al snel op, hopend dat ik een foto heb die is gelukt. Ik wil op en top ervaren, alleen maar met die dolfijnen bezig zijn. Kijken, voelen, observeren, denken, ondergaan, proberen te snappen waarom die dolfijnen er voor kiezen om te komen springen bij zonsopgang. Niemand die het weet. Magie, magie, het hoort er allemaal bij hier. Ongrijpbaar, niet te bevatten, wonderlijk, grappig en hartverwarmend.
   En opeens zijn ze weer weg ook. Zomaar. Pats, boem, weg, nergens meer te zien.  Alsof iemand het licht uitdoet terwijl het feest nog in volle gang is.
Als we terug tuffen, heb ik zin om voorop de punt te gaan staan, like Titanic, maar ik doe het niet. David neuriet. We schommelen gezellig samen bovenop de houten planken. Putu kijkt naar ons en stuurt terug naar het strand. De gang zit er lekker in, de wind waait aangenaam de oortjes in.
   ‘I will sing the song por you,’ zegt David opeens.
‘Tonight, on the beach.’
   ‘Really?’ vraag ik.
   ‘I will bring my guitar en we can make a fire.’
   ‘Would be great,’ zeg ik.
‘Let’s do that.’
Als het bootje weer op het strand ligt, koop ik twee dolfijntjes van hout van een jongen die me gisteren, toen ik aankwam, ook al had gevraagd ze te kopen.  Ik voel me een weekdier, zonder schil, zo makkelijk te breken en te raken. 
Putu komt naar me toe.
   ‘Tomorrow again?’ vraagt hij.
Ik knik. Ik weet nu al dat ik morgen weer wil. En overmorgen ook, voor dezelfde prijs, maakt mij niet uit, maar ik wil weer die zee op.
   ‘Without him,’ zegt Putu en wijst met zijn hoofd naar David die al klaar zit met een sigaret.
Ik lach en schud mijn hoofd. Wat een wereld hier!




 

30 maart 2011

Splinterdag

Mijn tijd op Bali voelt als een glijbaan met stiekeme stroeve stukke stukken erin. Van heerlijk naar buikpijn, van himmelhoch jauchend en zum Tode betrübt. Het is een roetsjbaan die ik niet begrijp, liever niet wil ook, maar waar ik wel in zit. Zo sta ik nog in Ubud een telefoonkaart te kopen, en zo zit ik in een auto die me ver weg brengt naar waar ik nu eigenlijk niet wil zijn.
   Het landschap verandert met iedere kilometer, het is druk op de weg en overal staat politie die Ketut kan aanhouden omdat hij geen officiële taxidriver is en hij dus geen taxiplaatje op zijn nummerbord heeft. Hij kan er een beste boete voor krijgen als ze erachter komen dat hij aan het rijden is voor toeristen. De kans dat we aangehouden worden is redelijk aanwezig. Om Ketut alvast een beetje te helpen en gerust te stellen verzin ik een verhaal dat we vrienden zijn en dat ik bij hem heb gelogeerd en dat ie me vandaag een deurtje verder brengt. Ik duik steeds een beetje weg als ik die geüniformeerde mannen zie en probeer niet met al te grote toeristenogen uit m’n doppen te kijken.
   We rijden de bergen in, waar alle aardbeien en pettedebbels vandaan komen, met de klemtoon op pét en dan pas de rest, als in ‘dubbels.’ Het duurde even voor ik begreep dat ie vegetables bedoelde. Ik kreeg er weer helemaal de slappe lach van, want we hadden het al eerder over dat probleempje gehad. We oefenden de V een tijdje, want die schijnt nogal moeilijk te zijn, voor alle Balinesen trouwens.  Ze zeggen de P in plaats van de V, wat overigens vermakelijk is als ze sevenhunderdfifty willen zeggen. Dat wordt dus seppenhundredpipty.
   Afijn.
Het wordt  wat wolkeriger, kouder ook, ietsje maar. De reis gaat door, er zijn bochten, apen, scooters,  varkens die achterop een auto staan, shocking klem in een cocon van rotan of riet of weet ik veel - ‘saté,’ zegt Ketut met een vette grijns op z’n bakkes , die inmiddels weet dat ik daar niet zo goed tegen kan – en een eenzame koe achterin een laadbak die dapper probeert haar evenwicht te houden. Er zijn weer white birds boven het land, die van Kokokan, die vanavond weer gaan landen in hun dorp vlak bij Ubud. Zij wel, denk ik melodramatisch.
   In Bedugul stoppen we bij een tempel, één van de negen heilige tempels die het land rijk is, prachtig gelegen aan een meer. We lopen het park in, groen gras, allemaal bloemen en hoge dunne bomen die zwiepen in de wind. Natuurlijk roken we weer een sigaretje terwijl we over het meer staren.
   ‘Nice work do you have,’ zeg ik, heus wel wetende dat het iedere dag maar weer knokken is voor Ketut om centen te verdienen.
   ‘Today is good,’ zegt hij.
Als al het mooie is gezien, vervolgen we onze weg. Stiller dan daarnet.  Er is nog één mooie waterval te gaan en dan is de koek op. Dan ben ik in Lovina en zal ik het allemaal weer alleen moeten zien te rooien.
   Git-Git, zo heet de waterval waarwe naar toe gaan. Om er te komen mogen we door weer een prachtig stukje natuur, met natuurlijk, hoe kan het ook anders, winkeltjes aan de rand van het pad.  Ook hier mensen die me achterna lopen en bij de arm grijpen.
‘I make special price for you, Ma’am, please?’Ik ben genadeloos, ga niet door de knieen, laat me niet vermurwen, zelfs niet door grote bruine kinderogen. Moeilijk en naar om te doen!
   En dan…
De waterval. Zo grandioos woest en groot, zo hard huilend naar beneden, het geweld, het gedonder en geraas. De plek, de druppels die hij spuugt. Hij leeft, hij brult, zegt ‘kom naar mij, ik spuug jou, ik nat jou, ik wil jou raken, kom zo dichtbij als je durft.’ Als in een roes leg ik mijn tas weg, want ik zie al aankomen dat ik nat ga worden, Ketut doet zijn shirt uit, legt die over mijn tas en dan klauter ik over de rotsen zover ik durf. Het is alsof de waterval me roept en tegenhoudt tegelijkertijd. Hij maakt wind, hij maakt me schoon, hij raast en buldert, zijn druppels worden striemen als van een waanzinnige regenbui in de herfst. Het is niet koud, niet eng, het is verfrissend en louterend. Ik spreid mijn armen, doe mijn mond open en mijn ogen dicht. Het raast om me heen, ik ben er niet en wel, ik zweef en sta, ben hier en overal. Ik lach, wil ook wel huilen, maar ik lach, en kijk naar de hypnotiserende razernij boven me, het lijkt of de druppels niet alleen naar beneden gaan, maar ook naar boven springen, sprankelen, alles, o, zo veel.
Kletsnat natuurlijk, ik druip, mijn rok zakt af, hij is te zwaar, te groot, ik hijs hem op, doe de speld strakker, flats m’n haar uit mijn gezicht.
  
‘Like Titanic,’ zegt Ketut.
   ‘Yep. But without boat. And without Leonardo di Caprio. And I’m not Nicole Kidman.
Was it Nicole Kidman playing in that film? Or Kate Winslet.’ Zomaar wat gepraat, om alles weer normaal te krijgen, de magie, de plek, het water, het wilde.
   ‘Think so,’ zegt Ketut, die zijn t-shirt om zijn hoofd knoopt en me een hand geeft om weer over de rots terug te klimmen.

Dan weer verder met de auto. Nog een uur. De bergen uit, naar het Noorden, naar de dolfijnen, waar dit hele avontuur om begonnen is. Het landschap wordt vlakker, het wordt druk, het wordt afschuwelijk, het wordt zo ver weg, het is weer terug naar heimwee, buikpijn en splinters.
   Het hotel ligt aan een drukke weg, gelukkig is er wel een lange oprijlaan, er is een halfgeopende slagboom, er zijn poortwachters aan wie Ketut vraagt of we goed zijn op dit adres.  De mannen knikken, ja, we zijn goed hier. Dan is er weer een balie, een nieuw gezicht, de voucher die ik moet geven, mijn paspoortnummer dat ik op moet schrijven en ik vraag van hoe laat tot hoe laat er breakfast is en of er internet is, of free Wifi, en, en, en, en, en…
We krijgen een glaasje sap, m’n bagage wordt in zo’n debiel golfkarretje gezet en dan word ik naar mijn nieuwe kamer gebracht. Ik vraag of Ketut nog even mee wil. Dat wil hij wel en dus roken we nog een laatste sigaret op m’n balkon.
   ‘Stay here,’ zeg ik.
  
‘I’ve got to back,’ zegt hij.
   ‘I Know,’ zeg ik, ‘of course I know.
You’ve got to go back.’
En dan moet ik zwaaien.
En een pincet zoeken. Een goede, want het zit flink diep potverdrie!
bij de tempel, weet even de naam niet meer.

magic waterfall
(haha, nu ik 'm hier op de foto zien, lijkt 't maar een klein dinkie.
Maar dat was 't echt niet, hoor!!!
Is gewoon niet echt een goede camera,
reuze handig voor onderweg, maar niet voor
spectaculaire foto's)



heb niets beters...


vijver bij de tempel
PS: bedankt voor al jullie reacties.Vind het erg leuk om ze te lezen. Zou ze 't liefst allemaal wel willen beantwoorden, maar dat kost te veel tijd en bovendien heb ik niet onbeperkt internet hier. Vandaar dus maar even een algemene dank. Liefs, Margriet

29 maart 2011

Jalan, jalan. (aan de wandel)

   ‘Where do you want to go, Ma’am?’ vroeg hij me. Hij stond voor een houten keet, tegenover het restaurant waar ik zojuist een zalige Lassie met avocado had gedronken. Leka-Leku heette het volgens mij, maar ik noemde het Lekker-Lekker.
  
‘I don’t know,’ zei ik. ‘Everything is okay. Just drive me a little bit around here. Maybe we can go to the ricefields.’
   ‘Do you want to walk along the river?’
   ‘No. I want you to drive me on your scooter. I don’t want to walk. Maybe tomorrow, but not now.’
  
‘Allright. I’ll be back in 15 minutes.’ Hij sloot zijn winkeltje en zei me dat ik de straat wel even op en neer kon lopen. Okee, dacht ik, en ik liep ‘t straatje in dat hij aangewezen had. Het was een straatje waar de commercie geen hoogtij vierde, waar magere honden scharrelden en kindertjes op hun heupen gedragen werden door hun moeder. Waar een oude vrouw haar stoepje schoonveegde met een van takken aan elkaar gebonden bezem. Waar datzelfde vrouwtje me ondanks mijn voornemen niets te kopen, toch een sarong verkocht waar ik haar tandeloos blij mee maakte.
   Na een kwartiertje kwam de scooterman terug. Ik klom achterop en daar gingen we. Eerst nog wat onwennig, maar al snel was ik gewend en durfde ik een beetje tegen hem aan te leunen. Plakkend en klevend van de warmte, dat wel. Ik vroeg honderduit en hij vertelde.
‘That’s black rice, that red, that’s normal rice, that’s a cabin for the ducks, that are ducks, that’s a bus, that’s a place where sacred birds are landing when the evening falls – you have to give a donation- , what you gonna do these days, I have a wife and two children.’
  
Hij stopte bij de rijstvelden en kauwde gelaten en hoofdschuddend op een rijstspriet toen ik in helemaal in vervoering was van het uitzicht. Ik wilde meer en meer, dus reed hij me het binnenland in over hobbelige paadjes die eigenlijk niet geschikt waren om overheen te rijden en liet hij me ergens afstappen om door een rijstveld te lopen. Ik liep en keek naar alles om me heen alsof ik honger had, zo gretig en hebberig van al het nieuwe en het mooie. Opeens hoorde ik een geluid,  op een plek waar palmen met kokosnoten en bamboe en struiken stonden. Wat ik hoorde was een koe, zei de scooterdriver, en ik zei ‘ja ja, een koe, waar is die koe dan?’ en toen zochten we de koe, maar er was een hek en ik zag nog steeds geen koe, dus wilde hij het hek open doen, maar ik zei dat dat niet hoefde, dus lieten we de koe voor wat het was en liepen we verder over de smalle paadjes tussen de rijstvelden.
   ‘Jalan,jalan?’ vroeg een lachende oude vrouw met een grote bos takken op haar hoofd.
   ‘Jalan,jalan,’ zei ik,en de scooterdriver lachte en  ik ook, want ik was ver voorbij alle heimwee en paniek, ver voorbij de angst voor verre reizen en eenzaamheid. We rookten een zalig zoete sigaret en keken uit over een groene wereld van rijst en palmen met in de verte bergen en wolken en daarachter de zee, die ik niet zag, maar wel wist. Ik wilde dat het uren duurde daar, in dat weiland, want zo noem ik het maar even omdat het tenslotte net een weiland leek, alleen geen weiland met gras, maar met heel veel rijst en één koe.
We reden verder. De zon wilde zakken, maar de dag hield hem nog even tegen, dus aarzelde hij om te gaan en kleurde hij oranje van schaamte. Hoe verder ik kwam, hoe stiller ik werd. Ik zag jonge mannen en vrouwen bloot in een sloot, klein en groot, ik zag meisjes hurkend in een smerig bruin riviertje, ik zag mensen de was doen in datzelfde water, ik zag armoedige huisjes met doeken en magere kippen op straat, ik zag slootwater in flesjes aan de kant van de weg, met doppen uit een vuilnisbak. Ik zag bergen vuilnis langs de kant van de weg, brandend afval in de goten, kleine schaaltjes met weinig eten in bruine kinderhanden.
   Toen de scooterdriver me afzette bij mijn hotel, ging ik de trap op, in mijn luxe hotel met zwembad, warm en koud stromend water en airco op de kamer.  Het duurde lang voor ik in slaap viel.

   De volgende morgen ging ik de markt op om foto’s te maken. En ik moest geld pinnen, wat nog niet zo eenvoudig was omdat geen enkele machine wenste mee te werken. Na een wanhopig paar uurtjes lukte het me uiteindelijk om geld uit zo’n ding te trekken en had ik tijd om het nummer van de scooterdriver te bellen. Ik kreeg een piep en een stem die me iets vertelde waar ik geen barst van begreep. Er zat niets anders op dan te wandelen, maar ik raakte de weg kwijt, wist niet meer waar ik was, werd alsmaar warmer en roder en natter en vermoeider, en toen ik na eindeloos vragen eindelijk, eindelijk bij m’n scooterdriver was, spreidde hij z’n armen en lachte hij blij naar me.
   ‘Where you were?’ vroeg hij.
   ‘Just walking to you,’ zei ik.
  
‘Why didn’t you call?’
   ‘I did,’ zei ik, ‘but it didn’t work.’
Hij pakte mijn mobiel en draaide zijn eigen nummer. Hij kreeg dezelfde stem als ik te horen. Hij vertelde me hoofdschuddend dat ik nog maar 50 roepia tegoed had. Dat is zoiets als blut. Ik schudde mijn hoofd, kon het niet geloven, had amper gebeld.
  
‘Just sit down for 5 minutes,’ zei hij. ‘Be right back.’Ik zeeg neer op zijn stoepje, blij dat ik kon zitten. Na 5 minuten kwam hij terug en kreeg ik een flesje cola en een sigaretvan hem.
  
‘So, where do you wanna go today?’ vroeg hij me.
   ‘I don’t know. Just drive me a little bit around.’
   ‘We go to the waterfall, is that okay for you?’
  
‘That’s okay for me,’ zei ik, en hop, ik sprong weer achterop…

Morgen brengt de scooterdriver me naar Lovina. Met z’n auto. En we gaan weer mooie dingen zien. Ik moet van de weeromstuit niet vergeten dat dit allemaal werk is...   

28 maart 2011

Paar fotootjes

Dinner in Monkey Forest

O,o, die borsten, die zalige grote dikke bolle borsten...
Dit is een beeld dat staat in The Monkey Forest in Ubud.
Over apen gesproken:
vanmorgen liepen er 4 rondom het zwembad en de eetzaal.
Ze probeerden wat eten te pakken te krijgen, maar
werden weggejaagd door het personeel met grote lange stokken.

Er wordt de hele dag OVERAL geofferd.
Het lijkt me een hoop gedoe om daar de hele dag mee bezig te zijn.
Het ziet er wel mooi uit, en het ruikt heerlijk, al die wierookejs.

Eendenhok in een rijstveld.

rijstveld, bijna klaar om te oogsten

restant van een feest, volgens mij van het nieuwe jaar dat afgelopen maand is begonnen.

Een heerlijke fruitjuice gedronken in een werkelijk idyllisch restaurant.
Wat het was? Avocado met lassie (yoghurt met honing)
Het restaurant heet Leka Leku of zo, maar van mij had het wel Lekker Lekker mogen heten.

Snikhete groetjes van een alsmaar roder wordende Margriet. Morgen wat meer tekst, als ik tijd heb én internet. Want morgen ga ik naar Lovina, wat een hele dag gaat duren, omdat Ketut NogWat (mijn eigen fijne scooterdriver) me een heleboel mooie dingen gaat laten zien onderweg. En nu maar hopen dat er ook in Lovina Free Wifi is...

27 maart 2011

Do you want a massage, Ma'am?

'Taxi? Driver? Do you want a massage, Ma'am?' Dat waren de eerste woorden die ik hoorde toen ik me op straat begaf. Ik schudde nee. 'But you look so happy today,' zei de taximan. 'Ja,ja,' lachte ik, maar toch wilde ik geen taxi, en al zeker niet van die man. Ik wilde water, en daarna zou ik wel zien wat ik wilde. Ik kocht het bij een oud vrouwtje, nam een beste slok en zag een aapje in de bomen hangen. Niet zo verwonderlijk, want ik stond vlak bij de ingang van het Monkey Forest. Ik draaide me om en begon opeens te kwijlen. Mijn hemel, ik was in het Walhalla beland! Ik stond in een straat waar winkeljes waren met tassen, met metalen hebbedingetjes, tingeldingen, doeken, jurkjes, beelden, schilderijen, maskers, houten beschilderde penissen, kussentjes, schaaltjes, bloemen, echt, al het spul van duizend wereldwinkels tegelijk.  Ik keek mijn ogen er uit, wat niet zo slim was, want als je hier je ogen ergens uit kijkt, denken ze meteen dat je iets wil kopen. Dus werd ik belaagd door vragen en dat ging en ging maar door. 'No,' zei ik steeds, 'no, I don't want anything, I just want to look,' wat me niet in dank werd afgenomen. Iedereen wil hier iets verkopen, het liefst aan jou en wel meteen.
Dus.
Liep ik dapper door en stapte ik braaf over alle bakjes met bloemen heen die overal op de stoep stonden om de goden maar te vriend te houden. Heel charmant, die bakjes, tenminste, 's morgens, want 's avonds liggen ze platgetrapt en als oud vuil langs de kant van de weg. 's Middags zag ik er trouwens ook koekjes en wierook in liggen, wat ik wel zonde van de koekjes vond, want ze leken me erg lekker.
Afijn, ruim een uur verder en slechts een halve straat opgeschoten was ik al overdonderd door alle indrukken. Ik dook een steegje in en kwam terecht bij een of andere massagesalon. Welja, dacht ik, waarom ook niet. Dus deed ik mijn slippers uit en stapte ik naar binnen alwaar ik een Balinese massage van een uur afsprak. Ik moest eerst douchen, en daar was ik blij mee, want man, o man, wat veel zweet krijg je van dit land. Na het douchen kreeg ik een malle kaftan aan die leek op een theedoek. Het stond me absoluut niet, maar gelukkig kon ie snel uit, want ik mocht meteen door naar de massagetafel, alwaar ik nakens op moest. Mijn gezicht hing in een gat boven een bakje met gele en rode bloemen. Mmmm, wat roken die lekker. Gelukkig kreeg ik een doek over mijn witte blote lijfje en toen begon de verwennerij die echt een uur duurde. Wat een zaligheid, wat een genot! Na afloop kreeg ik een kopje thee die smaakte zoals het land rook: apart, maar best lekker.
Verkwikt en ontspannen vervolgde ik mijn weg. Ik belandde in een markt waar van alles nog veel meer was. Kennen jullie de Fata Morgana van de Efteling? Nou, zo was het ongeveer, maar dan zonder sultans, sluiers en ezels. En met dit verschil dat ik nu niet in een bootje zat om er naar te kijken, maar er midden in liep en er onderdeel van was. Prachtig, maar o zo opdringerig.

En verder?
Verder, er is zo véél aan verder...ik weet haast niet waar ik verder mee moet gaan om een zo goed mogelijk beeld te schetsen.
Laat ik verder gaan met te zeggen dat ik overal beelden zag van goden die met grote zwartwit geblokte doeken waren omwikkeld. Eerst dacht ik dat het een grapje was, maar dat was het niet, want ik zag het werkelijk overal, dat ik loempia's heb gegeten, en nog iets met gebakken fruit of zo - wat kruiden ze de boel hier trouwens zalig-, dat ik leerde afdingen, dat ik kinderen zag voetballen, dat ik aan bloemen rook, dat ik een voorstelling zag met monsters, maskers en goden, dat ik me verbaasde over danseressen die hun vingers achterlijk ver naar achteren bogen, dat ik een Balinees biertje dronk en dat ik een lange nacht sliep die slechts eenmaal werd verstoord door een tropische regenbui.

En vandaag?
Vandaag weet ik nog niet wat ik ga doen.
'Do you want a taxi, Ma'am?' Het wordt me vandaag, zodra ik de straat op ga, vást weer gevraagd.
'No,' zeg ik dan, 'I don't want a taxi. Just give me a scooter, and someone who's daring to drive that bloody thing.' En dan ga ik de rijstvelden in.

26 maart 2011

gearriveerd

Na een lange reis (24 uur thuis en uit), die in Amsterdam al begon met 3 uur vertraging, ben ik dan eindelijk in Bali. Ik stond te shaken van emotie en vermoeidheid toen ik aankwam, maar na een nachtje goed te hebben geslapen en lekker te hebben ontbeten, gaat het allemaal wel weer. Ik heb geen idee in wat voor wereld ik ben beland. Wat ik al wel weet is dat het op Bali naar zoete bloemen ruikt, naar hitte, naar lekker gekruid eten en naar het onbekende. De mensen hier zijn bijzonder vriendelijk en buigen als ze iets hebben gedaan of gezegd of gevraagd. Ik buig maar gewoon terug, dat lijkt me wel zo aardig.
Ik ga zo een duik nemen in het zwembad dat voor me ligt en dan ga ik de straat maar eens op. Ik heb nog geen foto's gemaakt, nog niet aan toe gekomen, dus die houden jullie tegoed.

24 maart 2011

opvliegers

Reisshirt, speciaal gekocht voor vandaag. Ik sta helemaal strrrrak van de zenuwen, moet bijna kotsen en als iemand me nu zegt dat ik lekekr thuis mag blijven, trouw ik onmiddellijk met hem of haar.
Enfin.
Wie A zegt, weet dat de B er aan komt. Dat ie zo beroerd aan zou voelen wist ik alleen nog niet. Maar maakt u zich geen zorgen, ik ga wel hoor. Met knikkende knieeen en een grote gil in mijn lijf, maar ik ga.Ik hoop dat het me allemaal lukt met d'n computer daar. Het is afwachten, maar dat is het met eigenlijk alles.
Ik hoop zaterdag wat op mijn blog te kunnen schrijen. Tot dan!

22 maart 2011

en wat gaat ze daar dan allemaal doen?

De reisplannen:

Na 16 uur en 5 minuten vliegen land ik vrjjdagavond om 20 uur (lokale tijd) in Denpasar. Als het goed is staat daar iemand met mijn naam op een bordje en die brengt me naar UBUD, alwaar ik 4 dagen blijf. Daar ga ik eerst eens een nachtje lekker slapen, en dan bekijk ik wel wat ik doe. Waarschijnlijk word ik overspoeld door alle nieuwe indrukken, zoals de mensen, de rijstvelden, de tempels, alle gebruiken, (enge) diertjes, bloemen, kleuren, geuren, etc. Ik wil me in deze dagen met name laten betoveren door de daar aanwezige gebruiken en rituelen, wat ik in mijn boek terug wil laten komen in de vorm van mystiek en misschien wel een beetje magie. Toverachtig mooi moet het worden
Daarna ga ik door naar LOVINA. Daar hoop ik dolfijnen te spotten, maar als dat niet lukt is er ook geen man overboord, omdat ik al heel veel in de lagune van het dolfinarium heb gekeken hoe het is om ze te zien zwemmen en stoeien. Ik combineer gewoon de in Harderwijk opgedane ervaringen met de zon, de zee, de vrijheid, de stranden en het exotische wat me op Bali zal omringen. Het is een kwestie van plakken en verzinnen, hier een beetje erbij en daar een beetje er af. Komt goed, komt goed. Misschien zit er nog een excursie naar een van de onbewoonde eilandjes in het verschiet, maar waar ik dat kan doen, weet ik nog niet.
Na Lovina vertrek ik naar SANUR, alwaar ik in 1 dag bronzig bruin wil worden zodat ik, eenmaal terug in Nederland, niet met m'n witte kwabbervelletje de zomer in hoef. Nee, gekheid, daar wil ik heus wel op het strand gaan liggen, of zitten desnoods, maar niet de hele tijd. Ik wil daar proberen te gaan snorkelen, waar ik erg tegenop zie, omdat ik, en nu niet lachen, bang ben voor vissen. Ja, echt, ik ben dus bang voor vissen. Van een visstick in de diepvries krijg ik al de zenwuen, laat staan van echte, maar ik denk dat ik er niet aan ontkom. Wie een boek schrijft over een exotisch eiland en daarin niet de prachtige onderwaterwereld beschrijft, laat misschien wel een steekje liggen.
Dus.
Zo een beetje.
Dat u niet denkt dat ik daar maar wat ga lopen lanterfanten!

21 maart 2011

nog 3 nachtjes slapen

Nog even een paar wasmandjes wegwerken voordat ik ga. Dat valt onder het gedeelte 'makkelijk en fijn en doe mij gerust nog maar tien van die mandjes.' Wat er in mijn hoofd gebeurt, dat is andere koek. Man o man, wat een storm daar binnenin. Nog 3 nachtjes slapen...

18 maart 2011

de tijd

De Tijd stond vanmorgen met zijn veel te grote stinkvoet op mijn drempel.
Ongeknipte nagels en rauwe randen had ie.
'Je bent te vroeg,' zei ik.
Hij haalde zijn schouders op,
kneep zijn ogen tot spleetjes.
'Ik plet je tussen de deur, hoor,' riep ik.
'Ik ga niet meer.
Ik had een veel te grote mond toen mijn lippen zich brutaal naar Bali bluften.
Ik verzin het allemaal wel,
dat exotische en paradijselijke,
dat kan heus ook,
dat kan toch ook, dat ik het verzin, alles, gewoon.'
De Tijd wiebelde met zijn tenen.
'Over minder dan een week ben je van mij,' zei hij zonder een greintje medelijden.
Hij sloeg zijn armen over elkaar
en keek naar hoe ik de douche inglipte.
Ik draaide de deur op slot
stond te trillen op mijn benen.
Opeens zag ik een nagelschaartje liggen.
Ik nam het in mijn hand,
rukte de deur open
en stormde op de Tijd af.
'Knip dan in ieder geval je nagels,' bitste ik hem toe.

15 maart 2011

over een lichtelijk gespannen meid die zich op van alles voorbereid

Zo.
Dat is al vast binnen.
Nu hoeft 't alleen nog maar in een tasje.

14 maart 2011

chaos

Zootje op mijn bureau, zootje in mijn hoofd.
Op zich is alles geregeld en hoef ik me nergens zorgen over te maken.
Maar!
Ik vind 't nogal wat.
Straks ben ik twee weken ver verwijderd van de kinderen, de Kale, de konijnen, de kater en m'n eigen fijne lievelingskaas.
Ik weet het, ik weet het, er gaan dagelijks mensen ver weg, maar ik niet, he, mensen, ik niet. Ik word al zenuwachtig van een weekje kamperen in Frankrijk, dus eh, ja, nou, kijk, zoals ik al zei, ik vind 't nogal wat.
Vandaag wil ik de minilaptop in orde maken, want die gaat mee. Alle programmaatjes erop knallen die ik nodig heb en ergens de wachtwoorden opschrijven, want ik haal alles door elkaar. Zoals ik al zei: chaos!

13 maart 2011

nog 11 nachtjes slapen

Over anderhalve week reis ik naar Bali voor mijn nieuwe kinderboek. Het wordt in opdracht van het Dolfinarium Harderwijk geschreven, en er is haast bij, want we willen graag dat het op 1 augustus al te koop is. 
Dus.
Ga ik heel hard werken de komende tijd.
Omdat het verhaal zich af gaat spelen op een eilandje in een oceaan, op een plek waar de zon altijd schijnt en de natuur prachtig is, heb ik voor Bali gekozen. Het lijkt me het paradijs op aarde, een van de vele overigens. Omdat ik weet dat ik beter schrijf als ik dingen werkelijk ervaar, en, eerlijk is eerlijk, ook omdat ik het best een beetje saai vond worden hier in Harderwijk, vond ik dat ik dan maar naar Bali toe moest.
Nog 11 nachtjes slapen, en dan gaat het gebeuren.
Op dit blog zal ik schrijven wat ik meemaak en, als het me lukt, ook foto's plaatsen.
Kom gerust elke dag even kijken!